Sprookje nieuw begin

,
foto sprookje

Lang, lang geleden waren er geen zon, geen maan en geen aarde. Alleen het Begin was er. Het was er, maar zonder licht, gehuld in duisternis, koude en eenzaamheid. En omdat er geen licht was, was er ook nog geen dag en het Begin wist nog niets over de tijd, of het lang of kort was geweest dat zij al bestond.

En zo ontstond het moment waarin de eenzaamheid van het Begin zo groot werd dat het haar begon te kwellen en er een wens in haar wakker werd. Een wens naar iets waarvan zij zelf nog niet wist wat het was.  Misschien, wie weet, wenste het Begin dat het niet meer bleef zoals het was.

De Goden hadden medelijden met het Begin en besloten haar te helpen. En zo omhulden zij haar met hun aandacht en liefde. Het Begin voelde zich omhult, aangeraakt en door het geraakt zijn voelde ze iets in het diepst van zichzelf.

Iets warms en geheimzinnigs lag nu in het diepst van het Begin. Dit iets begon te groeien en zich te bewegen. Het begon steeds groter en groter te worden. En vanaf die gewaarwording voelde het Begin zich blij en verwachtingsvol. Ze begon te gloeien van vreugde. Nog wist zij niet wat het was wat in haar groeide, maar zij vertrouwde er op dat het goed was. Zij had het tenslotte van de Goden als geschenk gekregen en  daarom verzorgde zij dat geheimzinnige iets met het beste wat zij in zichzelf had en omhulde het ook met alles wat haar eigen was.

Tijd verliep…..Tijd die nog geen tijd zou kunnen worden genoemd zoals wij die kennen.

Het Begin, die groot en warm was geworden, voelde dat er iets nieuws moest gebeuren. Geboorte naderde, wat binnen was, wilde naar buiten. En langzaam opende het Begin zich.  Dat wat naar buiten wilde duwde en duwde en het Begin perste, steunde en kreunde totdat het wonder gebeurde. Er schoot iets uit haar tevoorschijn, iets gloeiends, iets warms. Het Begin had geen gelegenheid om te kijken wat er geboren was, want opnieuw kondigde er zich iets aan en het duwde en zij steunde en kreunde totdat ook dat uit haar glipte.

Eenmaal buiten, los van haar, zweefde het weg in de duisternis en volgende het spoor van licht van de eerste geborene. Met grote behendigheid ving ze ‘t licht op die de lichtende gloeiende eerstgeborene uitstraalde, was als spiegel en beleefde zich als Maan. Zij voelde het gloeiend verlangen van de eerst geborene, en beleefde haar als Zon.
Maan die nu glorierijk het licht naar Zon terug straalde, keek met verbazing om zich heen. Haar terugkaatsende stralen verlichte de donkere mantel van duisternis en ze koesterde zich in het licht en warmte van de stralende Zon. Zon steeg verder omhoog om de duisternis verder te onthullen en zag het Begin.

Met hun mantel van licht omsloten Zon en Maan hun Moeder, in een dankbare en liefdevolle vereniging. Dankbaarheid, die van de één naar de ander uitging.  ‘Dank je, dat ons gedragen hebt’, zeiden Zon en Maan tegen het Begin. ‘Dank je, dat jullie mij veranderd hebben’, antwoordde Moeder Aarde die het Begin was geweest.

Daarna steeg Zon verder omhoog om de dag te verkondigen, terwijl Maan op de achtergrond bleef om de nacht te verzorgen en zo ontstond uit de eeuwigheid de tijd. Met z’n drieën hielpen ze, licht en duisternis, water en wind, plant en dier, vrouw en man te verschijnen en gaven hen steeds weer de mogelijkheid van een nieuw begin.

En alles wat toen op aarde leefde, wist dat het deel nam aan het leven van Moeder Aarde en dat alles een stukje Zon en Maan in zich droeg. Maar tijd ontwikkelde zich verder en de mens vergat wat zijn oorsprong en wieg was geweest.

Door wijsheid van Goden ontstond er een scheiding tussen mens en natuur. In de loop van de tijd kon de mens niet meer begrijpen welke taal Moeder Aarde, Zon en Maan, dieren en planten spraken.  Vrijheid, alleen zijn en verantwoordelijkheid waren aan de mens gegeven.

En enthousiast over zijn vrijheid ging de mens steeds verder weg van zijn oorspronkelijke ongeborenheid en onsterfelijkheid totdat hij zijn thuis vergeten was en ook niet meer naar de weg terug zocht.

Ook Moeder Aarde, Zon en Maan leken nu uiterlijk van elkaar gescheiden. Niemand wist meer dat ze eens een geheel waren geweest. Maar in wezen zijn ze verbonden en bij elkaar, dit weten ligt in de diepe plooien van het hart van de mens verborgen. Daar leven ze innig met elkaar verweven, zoals dag en nacht, zoals vreugde en leed, zoals lachen en huilen en zoals liefde en smart, zoals leven en dood….En ze wachten tot de mens hen in zichzelf ontdekt en tot geboorte, tot nieuw leven, brengt.

De sterren vertellen er over, de planten weten het en de dieren zouden het kunnen zeggen als zij mochten spreken.

Alleen de mens is het Begin vergeten.

Bron: Levende Sprookjes, Stichting de Levensboom